Dora Tuynman blijft de vergeten kunstenares uit de Rue Santeuil

24 mei 2017

In 1991 schreef Marianne Vermeijden in het NRC al over de vergeten kunstenares Dora Tuynman. Gaanderweg is er meer belangstelling voor haar werk ontstaan maar het contrast met haar collega kunstenaars die destijds actief waren in Parijse Rue Santeuil is nog steeds meer dan enorm. Vandaar we met genoegen dit schilderij van haar hand uit 1969 aan u voorstellen. Zie foto, olieverf op doek (85,5 * 97 cm, rechtsonder gesigneerd en gedateerd 1969.

Over Dora Tyunman
Naar aanleiding van een overzichtstentoonstelling in 1991 in het Schiedams Museum en het verschenen boek schreef  Marianne Vermeijden in 1991, de onderstaande, verhelderende tekst over Dora Tuynman.

"Het gaat de heren Cobra-schilders voor de wind. Het werk van Corneille, Karel Appel, Kees van Bohemen en vele anderen geniet veel populariteit. Regelmatig besteden de musea aandacht aan hen, Amstelveen streeft nog steeds naar een Cobra-museum, talloze galerieën, zelfs warenhuizen brengen hun grafische bladen aan de man, en een zichzelf respecterende bedrijfsleiding pronkt maar al te graag met een Appel of Van Bohemen boven de directie-zithoek, symbolen voor de vitaliteit, dynamiek en cultuur-gevoeligheid van het concern.

Dat zich begin jaren vijftig ook vrouwelijke kunstenaars ophielden op nummer 20 van de rue Santeuil, het legendarische huidenpakhuis annex Cobra-ateliers in Parijs, is menigeen ontgaan. De beeldhouwster en schilderes Lotti van der Gaag kon in een gesprek met Bibeb in 1987, nauwelijks verbloemen hoe teleurgesteld ze was over de minimale belangstelling voor haar werk. Cobra-geschiedschrijfster Willemijn Stokvis had haar in het standaardwerk over het hoofd gezien, haar beelden stonden te verpieteren in een kelder, en bij opdrachten kwam zij nooit aan bod. “Bijna alle mannen vinden het aardig als hun vrouw een beetje tekent, schildert, boetseert maar het moet bij een lieve hobby blijven”, zei ze verbitterd. Die uitspraak klinkt nu wat gedateerd, maar in de rue Santeuil, zo'n veertig jaar geleden, hielden de heren schilders er klaarblijkelijk die mening wél op na.

Ook Dora Tuynman was werkzaam in de ateliers van de rue Santeuil. Net zoals Lotti van der Gaag, die haar overigens niet noemde in dat VN-vraaggesprek, is ze na die Parijse verwikkelingen in de coulissen achtergebleven. Ze is vergeten, en haar werk is door Willemijn Stokvis eveneens buiten beschouwing gebleven. Met een tentoonstelling en een publicatie wil het Schiedams gemeentemuseum, in bezit van een bijzondere Cobra-collectie, nu alsnog blijk geven van "postume erkenning'.

Volgens die mooi geïllustreerde publicatie was de jonge Dora Tuynman, dochter van bouwkundig tekenaar en amateur-schilder, een avonturierster die van jongsaf aan schilderes wilde worden. Na een afwijzing voor de Rijksacademie, trok ze met een rugzakje en een schetsblok door de polders en de boomgaarden, op zoek naar planten en bomen, want daar ging haar liefde naar uit. Vooral die bomen zouden op haar vroege schilderijen in voorzichtig geabstraheerde vormen terugkeren.

Na een bromfiets-tocht door de Pyreneeën, kwam ze in de winter van 1951 in Parijs terecht. Een vriendschappelijk bezoek aan, vermoedelijk, Karel Appel die zij eerder in Amsterdam had ontmoet, deed haar besluiten in de rue Santeuil te gaan werken. Samen met de schilder Bram Bogart kon ze beschikken over de derde etage van het stinkende, en door ratten bevolkte pakhuis.

Het ging daar goed, zelfs steeds beter met haar. Galeriehouders en museumdirecteuren, die langskwamen in de rue Santeuil, beperkten hun bezoek weliswaar tot de begane grond, tot Appel en Corneille - alleen "voor de gezelligheid' liepen ze wel eens de trap op naar "Doortje' -, maar de Franse overheid verstrekte een studiebeurs en de Dominicaan Père Jacques Laval, een "Père Tanguy van de avant-garde der abstracten', bood zich aan als een soort meceanas, hij gaf haar de kans te exposeren.

"Dat elfje, met iets wereldvreemds', dat "men als schilderes niet direct geneigd was serieus te nemen', zoals tijdgenoten haar omschreven, exposeerde steeds vaker. Niet alleen in Parijs, maar ook in Groningen en in Den Haag, waar Wim Beeren, toen conservator van het Haags Gemeentemuseum, haar tentoonstelling opende. Een behoedzaam experimenteren in landschappelijke impressies, het aftasten van gesimplificeerde vormen en het verkrampte componeren, de kenmerken van haar eerste pastel-getinte schilderingen, zijn dan al verdwenen. Met vette kwasten en een breed paletmes durfde ze grotere oppervlakten aan, verdergaande abstracties, heftige kleuren en een baldadig verfgebruik. Misschien had collega Bram Bogart, ook niet vies van kneedbare verflagen, haar een beetje over de drempel geholpen: "Kom op, niet zo zuinig, zet het er maar meteen op!'; je hoort hem zoiets zeggen.

Maar ondanks de hoopvolle brieven die ze haar familie stuurde, kwam het niet tot een doorbraak. De onverdeeld positieve kritieken bleven uit. Haar werk werd zelden verkocht en als er eens iets in de kranten verscheen, dan beperkte de recensent zich tot een oppervlakkige, niet te onvriendelijke beschrijving.

Dank zij een tante kreeg Dora Tuynman nog een tentoonstelling in een Newyorkse galerie aangeboden. Toen niemand daar iets wilde kopen, nam diezelfde aardige tante stiekem maar een fiks aantal schilderijen en tekeningen voor haar rekening, om haar nicht een nieuwe teleurstelling te besparen.

De particuliere bruiklenen in Schiedam, gegroepeerd in chronologische series, laten het intrigerende verloop zien van die puriteinse en geometrisch vertaalde landschapjes naar de brutale doeken van later, waarop de verf met korte, krachtige gebaren op het doek is geplet. Tegen een duistere achtergrond schuiven witte, grijze en zachtblauwe schotsen, verzameld in een compacte massa, over en langs elkaar heen, als een onberekenbare lawine. Schitterende schilderijen, die van veel energie en, voor die tijd, vooral van lef getuigen.

De vroegere reeks Koningen en Echtparen, mensen als gezichtsloze "rotsblokken', opgebouwd in alle mogelijke kleurtonen, fungeert als een bruggehoofd tussen de ingetogenheid van weleer en die bewonderswaardige vrijheid van later. Toch missen deze figuren het bravoure, de beweeglijkheid en de verleidelijke waanzin, die Appel, Corneille en Eugène Brands in hun werk vrij baan gaven. Dora's echtparen zijn gevangenen van zichzelf, tot elkaar veroordeelde schimmen die de omringende ruimte niet durven te verkennen.

De grote inkttekeningen, die Dora Tuynman in het begin van de jaren zestig maakte en waarvan het Schiedams museum ook enkele mooie exemplaren laat zien, doen denken aan de calligrafische penseeltekeningen van Pierre Alechinsky. Een grimmig zwart kantwerk van doodlopende lijnen en rafelige vlekken. Lijkt bij Alechinsky elke tekening de voorbode van een andere schets, bij Dora Tuynman staat elk blad op zichzelf als een ultieme daad.

De jaren zeventig komen in het boek wél, maar in Schiedam nauwelijks aan bod. De doeken die toen ontstonden moeten weinig samenhang hebben vertoond. Dora Tuynman kreeg steeds meer last van depressies en waanvoorstellingen. Zo vertelde ze haar familie almaar dat haar monumentale panelen, brede pastel-golven van abstracte bladeren en bloemkelken, gemaakt voor een kerk in Emmen, waren vernietigd. Niemand die haar nog geloofde.

Toen de familie na haar dood in 1979 - ze maakte in Deventer een eind aan haar leven - een bezoek bracht aan die kerk in Emmen, bleek de belangrijkste opdracht die ze ooit kreeg inderdaad naar een vuilnisberg te zijn afgevoerd. Zo'n ongekende stompzinnigheid is voor elke kunstenaar een drama, laat staan voor 'een elfje' dat in een onwennige wereld weinig houvast vond" (Bron: NRC, Marianne Vermeijden, 16 november 1991).

Aangeboden kunst

Een selectie uit ons kunstaanbod

Bekijk meer aanbod »

 

Iedere donderdag en vrijdag geopend van 13.00 tot 17.00 uur
Andere dagen na afspraak