Kunstmakelaardij Metzemaekers
Op deze pagina vindt u een overzicht van kunstenaars waarvan u op deze site meer informatie kunt vinden.

Looy, Jacobus Van

Haarlem, 13 september 1855 - Haarlem, 24 februari 1930

Biografie: Jacobus Van Looy

Jacobus (Jac) van Looy was een Nederlands schilder en schrijver. Jacobus van Looy was de zoon van een timmerman. Zijn ouders stierven kort na elkaar en vanaf zijn vijfde jaar groeide hij op als weesjongen in het Haarlemse Gereformeerd Burgerweeshuis aan het Groot Heiligland in Haarlem; in dit gebouw is nu het Frans Hals Museum gevestigd. Hij leerde voor het vak van huis- en rijtuigschilder, maar mocht vanwege zijn talent daarnaast ook tekenlessen volgen. Hij studeerde aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam, en raakte daar bevriend met onder andere Willem Witsen.

In Amsterdam huwde hij in 1892 met Titia van Gelder (1860-1940), telg uit het Zaanse geslacht van papiermakers, waarna het paar zich vestigde in Soest. Daar leefde het stel teruggetrokken. Onder de dorpsbewoners die hij schilderde hoorde ook de moeder van de latere Utrechtse beeldhouwer Pieter d'Hont. Zijn opgedane indrukken van overdag werden later gepubliceerd in Feesten. Verder schreef Van Looy ook korte verhalen. In 1913 verhuisden ze weer naar Haarlem, waar ze hun verdere leven lang bleven wonen aan de Kleine Houtweg. Het woonhuis werd later een museum: Museum Het Huis van Looy.

In 1884 kreeg Van Looy op het einde van zijn studie de prestigieuze Prix de Rome, samen met de Nederlandse historie- en portretschilder Jan Dunselman. Daaraan verbonden was een beurs en een rijkstoelage die hem in staat stelden om te reizen en ervaring op te doen. Hij diende daarbij wel een voorgeschreven route te volgen, klassieke werken te kopiëren en regelmatig schriftelijk verslag uit te brengen. Zo reisde hij van 1885 tot 1886 naar Italië, Spanje en Marokko. Zijn aldaar gemaakte werken werden begin 1887 in de Rijksakademie tentoongesteld. Willem Witsen schreef hierover, onder het pseudoniem J. van Westervoorde in de 2e jaargang van De Nieuwe Gids, waarbij hij de serieuze krijttekeningen en de geschilderde studies, ondanks kleine tekortkomingen in kleur en toon, met nadruk prees en Van Looy aanwees als een van de voortrekkers van de nieuwe schildersbeweging die in Amsterdam groeide, - wat in werkelijkheid niet zo zou zijn. Van Looy reageerde geïrriteerd. Ook het jaar daarna kreeg vriend Witsen brieven van een over-geprikkelde Van Looy, die niet goed raad wist met zijn eigen schilderen:

"..ik wou dat dat verdoemde schilderen op de Mookerhei zat. 't Is een blok, je zit er zoo vast aan als een galeislaaf aan zijn roeibank. Je staat er mee op en je gaat er mee naar bed en je doet niks goeds en je werkt je lam."

In een brief uit Burgos, aan zijn vriend de dichter Willem Kloos, is hij erg openlijk over de schilderkunst die hij voorstaat met een krachtig gebruik van kleuren:

"Maar Kloos, ik ben nog geen stemmingsman, wat schilderen aangaat; naar mijn mening nu is schilderkunst iets te solieds, iets te plastisch voor een rag van fijne impressie's. Schilder krachtig, gezond, weef daarin al wat in je is van kleuren enz. maar geen dingen, die in je hersens blijven hangen als een rilling, dat is poësie voor woorden en tonen, weet ik veel, heeft een subtieler stof noodig. Zijn er die het kunnen, ik zal genieten, maar die schilderkunst [van fijne impressie's] houd ik voor voorbijgaand: alle groote kunstenaars zeggen me dat." 

Zijn uitgesproken schilderijen met vaak een hoge horizon en felle uitgesproken kleuren riep de nodige kritiek op, maar werd door andere recensenten juist geprezen. Zelf meldde hij aan Lodewijk van Deyssel over de negatieve kritiek in een brief van 20 november 1890:

"Ik ben nu tamelijk wel de eenige schilder in Holland die veel besproken, maar niet geaccepteerd wordt. Ze kunnen allemaal omvallen. Tegenwoordig is iedereen vermarisd [naar Jacob Maris], zoals Witsen dat noemt. Behalve die vind ik ook zelf mijn werk in Arti 't belangrijkste."

Het werden volgens Bram Hammacher jaren van een gevecht tussen het blijven schilderen en zijn groeiende aandrang tot schrijven, waarin hij zich tenslotte als schilder meer uit het openbare leven terug zou gaan trekken.[2] Na al een aantal keren geëxposeerd te hebben op ledententoonstellingen van Arti et Amicitiae en bij de Levende Meesters kreeg hij in 1901 zijn eerste grote overzichtstentoonstelling, die geen onverdeeld gunstige recensies kreeg. Van Looy besloot toen om zijn schilderkunst en etsen nooit meer in het openbaar tentoon te stellen. Wel heeft hij nog geschilderd daarna, zelfs nog tot aan het einde van zijn leven. Hij zocht in zijn werk voortdurend naar de juiste toonverhoudingen, steeds weer vegend, smerend en duwend met zijn kwasten, tot hij het gewenste resultaat bereikte. Helaas bleef Van Looy daarna nog lang in een schilderij doorwerken of alsnog later flinke veranderingen aanbrengen; door de ongelijkheid in droogtijd heeft dit vaak geleid tot zichtbare barsten en scheuren, waardoor veel doeken zoals Mevrouw van Looy, lezend bij een petroleumlamp in veel lagen is geschilderd, gerimpeld, en later ontoonbaar zijn geworden.

Lees verder
Werken in het archief (14)